Mei
Lam Gods: twee meesterwerken
Ik was naar de Sint-Baafskathedraal getrokken met de stellige verwachting een meesterwerk te gaan bezichtigen. Eindelijk had ik mijn ticket voor het Lam Gods! Mijn verwachting groeide alleen maar aan tijdens het voorspel in de crypte. Een uur lang kon ik via augmented reality zien, horen en zelfs bijna voelen wat voor spectaculaire geschiedenis het Lam Gods toch had. Het overlijden van de oorspronkelijke schilder, de Beeldenstormers, de Franse overheersers, de nazi’s, niets van dit alles had het ontstaan en het voorbestaan van het Lam Gods kunnen tegenhouden.
Na een uur stapte ik fris gekoeld de crypte buiten. Ik zorgde ervoor eerst nog uitgebreid halt te houden bij “Bekering van de Heilige Bavo” van Peter Paul Rubens. De dramatische compositie en het exuberante kleurenpalet van dit schilderij zweepte me nog meer op tot ongekende hoogten. Na deze meester was ik klaar voor de dubbelmeesters van Eyck.
Volledig ontvankelijk stapte ik nu het Lam Gods tegemoet. En ja hoor, wat maakten de vernieuwde kleuren indruk! Wat vielen de mantels natuurlijk! Wat waren de details indrukwekkend! Wat waren de lelijke koppen smakelijk lelijk! Wat keek het Lam indringend, recht mijn hart binnen! Het scheelde geen haar, of ik werd terug het katholicisme binnengelokt. Wat heeft die godsdienst toch onvoorstelbare schoonheid voortgebracht! En wat hadden die protestanten toch ongelijk met hun soberheid!
Het Italiaanse gezin dat het Lam gelijktijdig met mij bekeek, had ondertussen plaats geruimd voor een ouder koppel. De vrouw verdween ook dadelijk in de verheven schoonheid van het Lam Gods, haar blik dwaalde over het open veld waar arm en rijk, man en vrouw zich verzamelde om het Lam te aanschouwen. De man zei, terecht: “Wat een meesterwerk!” Ik knikte onbewust. Toen hoorde ik de man met zijn knokkels tokken op het raamwerk rond het schilderij. “Het is het dikste dat Meyvaert ooit heeft gemaakt. Driedubbel!” Hij stapte naar de zijkant van de vitrine, en betastte de profielen die alles moesten samenhouden. “Sterk en toch delicaat”, mompelde hij goedkeurend. “Wat een stuk, zeg!” merkte hij op terwijl hij met zijn hoofd draaiend het hele gevaarte monsterde. “On-ge-lo-fe-lijk!” was hij zo onder de indruk dat hij zijn woorden begon te splitsen. Hij ging de achterkant van het Lam Gods bekijken. Ik verwachtte dat die panelen -iets minder bekend- hem terug naar het schilderij zouden lokken. “Maar jongens toch!”, zei hij, “die hoogte! Van hieruit bekeken maakt het nog meer indruk! Wat een werk heeft Meyvaert hier toch geleverd!!” sprak hij voor de ganse kapel. Zijn vrouw knikte werktuigelijk, zoals moeders vanuit een overlopend moederhart hun baby doorlopend sussen, zonder zich daar nog bewust van te zijn.
De man kwam met verende tred terug bij haar. “En die temperatuur moet dus constant gehouden worden, hé. Plus die luchtvochtigheid ook. Hier moet dus verwarming en ventilatie inzitten. Maar ge ziet daar niets van. Perfect weggewerkt!”
De vrouw bracht de vereiste bewondering op voor iets waar je niets van zag. Ze was ooit verliefd geworden op haar man, en ze droeg de consequenties tot in het uiterste.
“Weet je wat ik mij afvraag?”, vroeg de man zijn vrouw van dichtbij, maar daarom niet minder luid. Zou het gaan over de kleurcontrasten van het Lam Gods? Over de raadselachtige blik van Johannes de Doper?
“Hoe hebben ze dat schilderij daar toch in gekregen?”
Na een paar minuten speculeren kwam hij tot de conclusie dat het schilderij er eerst stond, en dat de wonderbaarlijk mooie vitrine er nadien rond gebouwd moest zijn. “Ge moet eens denken wat een precisiewerk dat geweest moest zijn,” zei hij vol ontzag. “Wat een kerels. Wat een artiesten!” Het was glashelder, de man had het over de familie Meyvaert, en niet over de gebroeders van Eyck. Het koppel stapte buiten. Ik bleef nog een kwartiertje genieten van het Lam Gods. En van de vitrine. Hoe vaak krijgt een mens de kans om twee meesterwerken tegelijk te bewonderen?